In zekere zin zou je kunnen zeggen dat de externe wedstrijd van afgelopen donderdag voor spek en bonen was. We hebben dit jaar genoeg gewonnen om niet te degraderen, en teveel verloren om een kans te maken om te promoveren. In zulke situaties kun je, als je tegen de koploper moet, maar het beste verliezen. Dit vermindert de kans dat zo’n team ons volgend jaar op een vervelend moment voor de voeten loopt. Als je het zo bekijkt was de avond een groot succes. 3-1 voor Schaakwoude! Missie geslaagd.
Mijn eigen partij is niet een waar ik per se trots op ben, maar als iemand die probeert beter te worden in schaken is er misschien wel iets interessants uit te halen. Wat ik ga zeggen klinkt waarschijnlijk op z’n best als pseudo-filosofisch en op z’n ergst als navelstaarderij, maar misschien zijn mijn gedachtes belangrijker dan de zetten in de partij zelf.
Om niet mijn opening (en die van m’n tegenstander) helemaal weg te geven begin ik bij zet 7. M’n positie is al aanzienlijk slechter (-0.8, ongeveer 60% winst voor zwart). Het lijkt wel op een omgekeerde Grünfeld. Het probleem is dat wit geen c4 kan spelen, om druk te zetten op het sterke centrum. De “extra” zet Pc3 moet dus eigenlijk gezien worden als een tempo minder in plaats van extra. Ik herinner me dat ik dit had voorzien in de partij dacht “Ah, dat loopt wel los. Ik speel e4, Pe2, korte rokade, f4 en ik krijg druk tegen het centrum.” Met andere woorden; als ik eerlijk ben; ik wist dat dit slecht was en speelde het toch. Tja, van dat loslopen is het niet gekomen.
Van de andere borden heb ik eigenlijk vrij weinig meegekregen. Herman had een redelijk snelle remise, bij Evert zag ik dat zijn tegenstander diep zat na te denken, maar een vluchtig oog op het bord leek me alsof er niets concreets aan de hand was. Bij Cees vond ik z’n tegenstander beter staan en Cees stond tijd achter.
Uiteindelijk werd de stand 3-1, Herman en Evert hebben allebei een half punt gescoord.